Channeke wonder
J.L. Perets
Met m’n overjas in de hand houd ik stil: naar de les of niet? Bah, wat staat het me tegen. Rotweer. Een kilometer lopen en dan? Alweer poëel-poeal-hitpaëel. Bij die oude baas die het zonder Hebreeuws leerboek gedaan heeft, meer dan zestig jaar. Tien keer naar Leipzig, een paar keer Dantzig en bijna naar Constantinopel op zijn zakenreizen. Die ziet nog altijd niet waarom je daaraan geld zou wegsmijten. Nogal wat belang¬rijks: Hebreeuwse grammatica!
En dan: de jonge baas. Die weet dat het voordeliger zou zijn peies te dragen en een bonthoed, een kaftan met rijgkoorden. Langsgaan bij een rebbe en niets te weten van die grammatica. Maar hij is mooi de pineut: je bent zakenman. Dan moet je onder de mensen komen. Een hoed dragen en een gestreken overhemd. Dan moet je goedvinden dat je vrouw naar het theater gaat. Je dochter zich aan literatúúr vergrijpt. En voor je zoontje een leraar regelen die hem ‘Hebreeuwse grammatica’ bijbrengt. ‘Vader heeft gelijk. Maar “men” wil nu eenmaal zo! ’
En tegen ‘men’ kun je nooit nee zeggen.
uit " Ale werk foen J.L. Perets, N.Y. 1947, deel 2: 393-399" door J.L. Perets;
vertaald door Justus van de Kamp en te vinden in GM-65